De voedingskundige consequentie van uitgebreide dunnedarmresecties is malabsorptie van macro- en micronutriënten. Dit is met name het gevolg van een verminderd dunnedarmoppervlak en daarmee ook een verminderde hoeveelheid verteringsenzymen en transporteiwitten. Tot op heden is er weinig systematisch onderzoek gedaan naar (enterale) voeding bij kinderen met het kortedarmsyndroom. Dit artikel geeft een overzicht van wat in de literatuur bekend is over verschillende voedingsstrategieën bij het kortedarmsyndroom en probeert op grond hiervan tot een aantal aanbevelingen te komen. Er bestaan nog veel controverses omtrent het voedingsbeleid bij kinderen met het kortedarmsyndroom. Onderwerpen van discussie zijn het tijdstip van starten van enterale voeding, het soort enterale voeding (polymere, oligomere of monomere voeding) en de manier van toedienen (continu of in porties), introductie van orale voeding (zowel tijdstip als soort) en het wel of niet geven van voedingsvezels. De meeste humane data over deze onderwerpen komen uit retrospectieve analyses of case reports. Er zijn aanwijzingen dat enterale voeding een trofisch effect heeft op de darmmucosa en dat het de adaptatie van de darm bevordert. De belangrijkste aanbevelingen zijn: zo snel mogelijk na de darmresectie dient gestart te worden met enterale voeding in een laag volume en met een lage continue inloopsnelheid; in eerste instantie dient (afhankelijk van de leeftijd) borstvoeding of polymere voeding gegeven te worden; er dient zo snel mogelijk gestart te worden met het geven van flesvoeding (in lage volumina) om de zuig- en slikreflex te stimuleren. Daarnaast kan vanaf 4-6 maanden (zo nodig gecorrigeerd voor zwangerschapsduur) gestart worden met orale voeding om de ontwikkeling van de mondmotoriek te bevorderen. Op deze manier wordt een mogelijke voedselaversie tegengegaan.