Het kortedarmsyndroom wordt gekenmerkt door een tekort aan functionele darmmassa, hetgeen leidt tot malabsorptie. Door het ontbreken van een eenduidige definitie zijn geen betrouwbare incidentiecijfers beschikbaar. Dit artikel geeft een overzicht van verschillende pathofysiologische aspecten van het kortedarmsyndroom, darmrevalidatie en indicaties voor darmtransplantatie. Na darmresectie worden drie fasen onderscheiden: de acute fase (gekenmerkt door forse vocht- en elektrolytenverliezen), de adaptatiefase (resulterend in een toename van het resorberend oppervlak van de resterende darm) en een resttoestand. De gevolgen van darmresectie en de noodzaak tot het continueren van parenterale voeding worden vooral bepaald door de resterende anatomie (onder andere de aanwezigheid van de ileocaecale klep) en de mogelijkheid tot adaptatie. Het voorkomen van complicaties en maximaal benutten van de enterale voedingsweg (darmrevalidatie) vormen speerpunten van de interdisciplinaire behandeling van het kortedarmsyndroom. Wanneer met deze behandeling onvoldoende resultaat wordt bereikt, blijft darmtransplantatie (eventueel gecombineerd met levertransplantatie) een optie. Het laatste decennium is de overleving na deze behandelingsmodaliteit duidelijk verbeterd.