In veel godsdiensten heeft voeding een symbolische betekenis. Zo symboliseren brood en wijn in het christendom het lichaam van Christus en is carnaval een katholiek feest dat voorafgaat aan de vastenperiode. Ook moslims houden een jaarlijkse vastenperiode: de ramadan eindigend met het Suikerfeest. De islam kent veel voedingsregels. Zo eten moslims geen varkensvlees en moet het overige vlees afkomstig zijn van ritueelgeslachte dieren. Voor joden moet het voedsel koosjer zijn, dat is het Hebreeuwse woord voor ‘geschikt’. Ze eten geen dieren die niet herkauwen, zoals varkens, paarden en konijnen. Ook zijn 21 vogelsoorten verboden (allemaal roofvogels). Melk- en vleesproducten moeten afzonderlijk worden bewaard en gebruikt. Veel hindoes eten helemaal geen vlees. Zij geloven in reïncarnatie en een dier zou dus de ziel van een overleden familielid kunnen hebben. Voor de hindoe is de koe een heilig wezen en daarom zijn rund- en kalfsvlees sowieso verboden.