In ons vak gebruiken wij soms woorden en uitdrukkingen die voor buitenstaanders wel heel vreemd zijn. Wij spreken over ‘brusjes’ als we broertjes en zusjes bedoelen. We hebben het over moeder’ en ‘vader’ waarmee we dan niet onze eigen ouders bedoelen, maar de ouders van onze patiënt. We hebben het veelvuldig over’ contactgroei’. Een buitenstaander zou kunnen denken dat het hier gaat om elkaar nader leren kennen én aardig vinden. Er kan contactgroei zijn of niet. Zo is het niet in ons vak. Er hoort contactgroei te zijn, met iedereen of in ieder geval met iedere hulpverlener. Wanneer contactgroei uitblijft overwegen we niet dat het kind ons misschien niet aardig vindt of zelfs 'stom’.