Inleiding: Continuous positive airway pressure (cpap) wordt in toenemende mate toegepast voor het ondersteunen van de ademhaling bij prematuur geboren kinderen. Er zijn diverse technieken mogelijk om cpap toe te dienen. Met de introductie van de Infant Flow lijkt de behoefte aan kunstmatige beademing af te nemen.
Doel van de studie: Het vergelijken van de uitkomsten van morbiditeit en mortaliteit tussen twee groepen nicu-patiënten die behandeld werden met twee verschillende methoden van toedienen van nasale cpap.
Onderzoekspopulatie: Retrospectief werden 592 neonaten in periode 1 (1 januari 1999-27 september 2001) en 349 neonaten in periode 2 (1 juli 2002-31 december 2003) vergeleken. Neonaten in periode 1 werden behandeld met nasale cpap met een constante flow die gegeven werd door een dubbele nasofaryngeale canule met behulp van een standaard beademingsmachine voor neonaten (Stephanie). Neonaten in periode 2 werden behandeld met nasale cpap met een variabele flow, gegeven met behulp van een zogenoemde nasale ‘prong’ door middel van de Infant Flow.
Methoden: Retrospectief werden de klinische gegevens, mortaliteit, antenataal en postnataal corticosteroïdengebruik, irds, bpd, toediening van surfactant, het aantal beademingsdagen, het voorkomen van nec, pda, sepsis, ivh, pvl en rop in beide perioden vergeleken.
Resultaten: Klinische gegevens waren vergelijkbaar. Het gebruik van postnatale corticosteroïden was significant minder in periode 2 (p<0,001), de groep waarin de Infant Flow gebruikt werd. Ook de mortaliteit was significant lager (p<0,01) in periode 2. Er werd tevens een significante vermindering van beademingsdagen gevonden (periode 1: 7,4, sd 0,5, periode 2: 4,8, sd 0,5, p<0,05).
Conclusie: In deze studie werd een lagere mortaliteit, minder gebruik van postnatale corticosteroïden en minder beademingsdagen aangetoond bij het gebruik van een specifiek nasaal cpap-apparaat. Met een apparaat speciaal toegepast voor het geven van nasale cpap wordt de kwaliteit van zorg bij te vroeg geborenen verbeterd.