Vroeger leerden de gedragstherapeuten onder ons dat we ons alleen met het gedrag bezig dienden te houden. Wat een patiënt, bij ons in behandeling, dacht of voelde, werd afgedaan als niet-observeerbaar gedrag en behoorde daarom bij de ‘black box’ waarover we niets konden zeggen. Toen kwam de cognitieve revolutie. Uit tal van onderzoeken werd duidelijk dat er een relatie is tussen de manier waarop mensen denken – de inhoud van hun gedachten en de manier waarop ze de wereld interpreteren – en hun klachten. Zo interpreteert iemand met een angststoornis heel veel van wat er gebeurt in zijn omgeving als bedreigend. Een ritje met de metro zal waarschijnlijk wel uitlopen op een aanranding of beroving, een autotochtje zal wel eindigen in een ongeluk, een licht gevoel in het hoofd betekent binnenkort flauwvallen en op een feestje ziet iedereen hoe belachelijk je eruit ziet. Dit is aangetoond voor onder meer angststoornissen, voor de dwangstoornis en voor depressieve stoornissen. Let wel: er is nooit meer dan een samenhang aangetoond. Of ‘verkeerde’ gedachten of ‘verkeerde’ manieren van denken de oorzaak zijn van de problemen is nooit bewezen. Misschien zijn ze wel het gevolg. Maar dit terzijde.