‘Nederland is een welvarend, vrij, veilig en dus vrolijk land. Dat constateren wetenschappelijk onderzoekers van het geluk. Maar tegelijk horen antidepressiva tot de meest geslikte medicijnen.’ Met deze zinnen begint de tekst op de achterflap van De Depressie-epidemie van Trudy Dehue. Epidemie, want in het begin van de eenentwintigste eeuw vond in Nederland een verdubbeling plaats van het gebruik van antidepressieve medicijnen. Een epidemie die zich niet beperkt tot ons land. De Wereldgezondheidsorganisatie voorspelt dat in het jaar 2020 depressie van alle (ook lichamelijke) ziekten de hoogste ziektelast zal geven. En dan te bedenken dat de depressie pas voor het eerst midden negentiende eeuw in de psychiatrie beschreven werd, althans onder deze naam. In haar mooi geschreven boek maakt Trudy Dehue een wetenschapshistorische speurtocht naar de oorzaken van de epidemie. Zij bespreekt drie verklaringen, die elk veronderstellen dat de aandacht voor depressie is toegenomen, maar niet de stoornis zelf. De eerste verklaring is dat depressie nu beter wordt gediagnosticeerd. De tweede verklaring is dat depressie een product is van de farmaceutische industrie, die er financieel belang bij heeft mensen deze stoornis aan te praten. De derde verklaring is dat de verzorgingsstaat met haar hulpverleners mensen kleinzerig heeft gemaakt. Toch acht zij geen van deze verklaringen afdoende en stelt zij er een vierde tegenover, die vertolkt wordt door de ondertitel van het boek: Over de plicht het lot in eigen hand te nemen. Wat zij daarmee bedoelt, wordt in dit interview duidelijk. Maar er komt meer aan de orde in dit gesprek met de Groningse hoogleraar wetenschapstheorie en geschiedenis van de psychologie, die ooit werd afgewezen voor de Sociale Academie, omdat een test ‘had uitgewezen’ dat ze over onvoldoende doorzettingsvermogen beschikte. Daarom volgde zij de hboopleiding kinderverzorging en opvoeding en werd sociotherapeut (toen observatrice genoemd) in de kinderpsychiatrische kliniek van de Rijksuniversiteit Groningen. Omdat ze vaak uitspraken van de staf over de kinderen niet begreep, besloot ze psychologie en later ook wijsbegeerte te gaan studeren.