Inleiding: De afgelopen Q-koortsuitbraak in Nederland is één van de grootste ooit beschreven.Coxiella burnetii, de bacterie die deze zoönose veroorzaakt, wordt aerogeen verspreid. Aanwezigheid in de buurt van besmette melkgeitenbedrijven, in het bijzonder gedurende de lammerperiode, wordt beschouwd als de belangrijkste risicofactor. Voor omwonenden is er in theorie een gelijk risico op blootstelling, ongeacht de leeftijd. Niettemin is er relatief weinig Q-koorts bij kinderen gemeld. Het is onduidelijk of Q-koorts bij kinderen gemist is.
Methode: We analyseerden de bij het RIVM beschikbare data over het aantal gemelde gevallen in Nederland onder kinderen (0-19 jaar) gedurende de periode 2007-2009 en maakten een schatting van het vermoedelijke aantal infecties en mogelijke aantal ziektegevallen. Deze aantallen zijn vergeleken met de beschikbare literatuur over seroprevalentiestudies en casusbeschrijvingen van kinderen met Q-koorts.
Resultaten: In de studieperiode werden 128 kinderen gemeld bij de GGD (3,6% van het totaal aantal meldingen). De incidentie bij jongeren (< 20 jaar) over de periode 2007-2009 bedroeg 0,33 per 10.000, bij volwassenen (≥ 20 jaar) 2,69. Bij geen van de kinderen zijn complicaties gemeld. Twintig nationale en regionale studies rapporteerden seroprevalenties bij kinderen variërend tussen 0 en 70%. In 19 artikelen werden 52 cases met serieuze gevolgen beschreven, inclusief vier kinderen die stierven aan hun complicaties. Bij chronische Q-koorts werden vooral cardiale infecties beschreven.
Conclusie: Q-koorts bij kinderen presenteert zich met name als een zelflimiterende ziekte met koortsachtige symptomen, maar ook met bijzondere presentaties zoals encefalitis, osteomyelitis, hepatitis of endocarditis. Slechts 3,6% van de Nederlandse meldingen zijn jongeren < 20 jaar (23,11% van de populatie). Omdat blootstelling van volwassenen en kinderen gedurende deze uitbraak vergelijkbaar wordt verondersteld, mogen we stellen dat infecties bij kinderen minder worden opgemerkt. Dit komt enerzijds door het hogere percentage asymptomatisch beloop bij kinderen, maar anderzijds is er, ook bij ernstige uitingsvormen, mogelijk minder diagnostiek verricht naarC. burnetii en zijn er daardoor ziektegevallen gemist. We baseren deze conclusie op een (literatuur)schatting van het percentage kinderen dat zich na infectie daadwerkelijk klinisch manifesteert.