Doel: Het bestuderen van de incidentie, symptomen, behandeling en het beloop van neonatale allo-immuuntrombocytopenie (naitp) in Nederland.
Methoden: Aan kinderartsen werd gevraagd om van januari 2000 tot januari 2002 neonaten met ernstige trombocytopenie (trombocyten <60×109/l) veroorzaakt door trombocytenalloantistoffen te rapporteren aan het Nederlands Signaleringscentrum Kindergeneeskunde (nsck). Door middel van een vragenlijst werden aansluitend gegevens opgevraagd met betrekking tot symptomen, behandeling en beloop bij betreffende neonaten.
Resultaten: Er werden 27 naitp-gevallen gemeld. Met een geboortecijfer van 206.619 pasgeborenen in het jaar 2000 en 202.603 pasgeborenen in 2001 is de incidentie van naitp in Nederland minimaal 1:15.000. Twee moeders van patiënten hadden een eerder kind verloren waarvan één aan intracraniële bloeding, één had een nog levend kind met huidbloedingen na de geboorte. Neonatale trombocytenaantallen waren genormaliseerd na elf dagen (mediaan; spreiding 1-74 dagen). Van de naitp-gevallen werd 81% veroorzaakt door hpa-1a-antistoffen en 15% door hpa-5b-antistoffen. Het overgrote deel van de pasgeborenen (93%) kon het ziekenhuis in goede conditie verlaten. Bij twee was sprake van ernstige bloedingsproblematiek: één overleed aan de gevolgen van een intracraniële bloeding, de ander overleefde, maar ontwikkelde een posthemorragische hydrocefalus en epilepsie.
Conclusie: Het aantal meldingen van naitp in Nederland in dit onderzoek is lager dan in andere landen. Onderrapportage en/of Bohn Stafleu van Loghumheid met het ziektebeeld kan een rol gespeeld hebben. Het aantal pasgeborenen met een intracraniële bloeding als complicatie van naitp komt overeen met gegevens uit andere landen.