Doel. Bepalen van de diagnostische waarde van een ECG bij kinderen die met een hartgeruis naar een kinderarts in een algemeen ziekenhuis worden verwezen bij wie een hartafwijking klinisch niet onaannemelijk kan worden gemaakt.
Opzet. Retrospectief onderzoek.
Methoden. Van alle kinderen die in 2001 en in 2003 de polikliniek Kindergeneeskunde van Ziekenhuis Rijnstate (Arnhem) bezochten vanwege een hartgeruis, en bij wie ECG, X-thorax en echocardiografie werden verricht, werden er 125 random geselecteerd en geïncludeerd in de studie. Van deze kinderen werden de geanonimiseerde ECG’s door twee auteurs gestandaardiseerd beoordeeld als ‘afwijkend’ of ‘niet-afwijkend’. De diagnostische waarde van het ECG voor het bestaan van een hartafwijking werd bepaald; de echocardiografische uitslag gold als gouden standaard.
Resultaten. Bij 36/125 van de kinderen werd echocardiografisch een hartafwijking vastgesteld. Het ECG was afwijkend bij 13/36. Van de 89 kinderen zonder hartafwijking was het ECG bij 11 afwijkend. De sensitiviteit van het ECG voor een hartafwijking was 36% (95%-BI 20%- 50%), de specificiteit was 88% (95%-BI 81%-95%). De aannemelijkheidsverhouding van een afwijkend ECG was 2,9 (95%-BI 1,4-5,9), van een normaal ECG 0,7 (95%-BI 0,5-0,9). Indien uitsluitend de kinderen met klachten geëvalueerd werden (n = 39), was de sensitiviteit 40% (95%-BI 15%- 65%) en de specificiteit 96% (95%-BI 84%-98%). In deze groep was de aannemelijkheidsverhouding van een afwijkend ECG 9,6 (95%-BI 1,3-72), van een normaal ECG 0,6 (95%-BI 0,5-1,0).
Conclusie. Bij kinderen, die met een hartgeruis naar een kinderarts in een algemeen ziekenhuis worden verwezen en bij wie echocardiografie wordt verricht vanwege bevindingen bij anamnese en lichamelijk onderzoek, heeft het ECG weinig toegevoegde diagnostische waarde, ongeacht het bestaan van klachten. In een prospectieve studie dient onderzocht te worden of dit geldt voor de totale groep kinderen die met een hartgeruis naar een kinderarts in een algemeen ziekenhuis wordt verwezen.