Mede met het oog op uit de pan rijzende zorgkosten maakt de overheid zich er sterk voor dat Nederlanders voldoende bewegen en gezond eten. De algehele lijn daarin is dat overheid zich niet mengt in de keuzes die burgers maken. Daarop maakt de overheid een uitzondering, en dat is de jeugd. Daarvoor vindt de overheid dat ze wel mag interveniëren.
Van oudsher is veel beleid gericht op het stimuleren van de sportdeelname van de jeugd. De vraag is hoe terecht dat is. Moeten we ons zorgen maken om de jeugd van tegenwoordig? Sport de jeugd nog wel? Het merendeel van de kinderen blijkt op de een of andere manier sportief actief, al neemt dat af met het bereiken van de middelbareschoolleeftijd. Echter, belangrijker dan wanhopig te proberen middelbare scholieren bij de sportles te houden, is om te zorgen dat daarvoor – op de lagereschoolleeftijd – zoveel mogelijk kinderen plezier hebben kunnen beleven aan sport. Kinderen en jongeren met laagopgeleide ouders en ouders met een laag inkomen sporten minder dan hun tegenpolen. Om die reden zou in het beleid speciale aandacht moeten uitgaan naar de ongelijkheden in sportdeelname. Sportstimuleringsbeleid zou zich dus niet zozeer moeten richten op uitvallende jongeren, maar gefocust zijn op de jeugdigen die niet aan sporten toekomen.