Centraal in dit onderzoek staat de vraag of er een verschil in inzetbaarheid is tussen oudere (45–55 jaar) en jongere (25–35 jaar) werknemers bij industriële productiebedrijven en welke factoren daarmee in verband zijn te brengen.
Er is een dwarsdoorsnede onderzoek verricht over de periode van een jaar bij een op leeftijd geselecteerde populatie n = 482. Er is een groep jongeren (tussen 25 en 35 jaar) met een groep ouderen (45–55 jaar) vergeleken.
Verminderde inzetbaarheid is gekoppeld aan verzuim, namelijk wanneer werknemers zich meer dan drie keer in het meetjaar ziek hebben gemeld en/of meer dan 10 dagen ziek gemeld staan, respectievelijk 20 en 42 dagen. Een niet-gevalideerde vragenlijst die is gebaseerd op de ‘taal’ van het ICF-model, is gebruikt om inzicht te krijgen in factoren die in verband staan met verminderde inzetbaarheid.
Het relatieve risico van de oudere groep op verminderde inzetbaarheid is 0,94, respectievelijk 1,15 en 1,27 bij de verschillende afkappunten. De hoogte van de verminderde inzetbaarheid omschreven als meer dan drie ziekmeldingen in het meetjaar en/of 10 dagen of meer ziek gemeld staan, is bij het leeftijdscohort 25–35 jaar 32,7% en bij het leeftijdscohort 45–55 jaar 30,4% per jaar. Dit percentage is bij 20 dagen 13,0% en 15,1%, en bij 42 dagen 7,5% en 9,5%. De verschillen zijn niet significant. ‘Rugklachten’ en ‘het verwerven van nieuw werk’ zijn bij de oudere werknemer factoren die de inzetbaarheid bepalen. Bij de jongere werknemer zijn dit vooral ‘herstelbehoefte’ en ‘spierklachten’.
De conclusie van dit onderzoek is dat leeftijd geen onderscheidende determinant is van inzetbaarheid op het werk, hoewel er wel een trend zichtbaar is die aangeeft dat kortstondig ziekteverzuim vooral bij jongeren verminderde inzetbaarheid bepaalt. De resultaten van het onderzoek zijn aanleiding voor nadere analyses. Ondanks de constatering dat de vragenlijst nog verbetering en validering behoeft, verdient het ICF-model een verdere toepassing binnen de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde.