In 2000 openden in de gemeente Utrecht de eerste hostels voor verslaafde daklozen hun deuren. Deze daklozen maakten deel uit van een open drugsscene en waren voor hun overnachting vooral op straat aangewezen. De missie van de hostels was bescheiden: het bieden van ‘bed, bad en brood’ en de stabilisering van bewoners. In het licht van de destijds zorgwekkende kwaliteit van leven van de verslaafde daklozen was de inzet imposant (Hulsbosch e.a., 2004). Hoe vergaat het de hostelbewoners anno 2009? Hoe is hun gezondheid, wat is hun middelengebruik en hoe ervaren zij hun kwaliteit van leven? Wat zijn hun behoeften aan hulp en wordt hierin ook voorzien? En wat is bij de bewoners de ervaren baat van hun verblijf in de hostels? Zijn er aanwijzingen dat de bewoners er nu beter aan toe zijn dan destijds? In dit artikel worden deze vragen beantwoord, op basis van een door het Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg (Omz) uitgevoerd onderzoek naar de hostels in opdracht van de gemeente Utrecht. Het artikel besluit met een beschouwing.