Het meest gebruikte handboek in de psychiatrische diagnostiek is het
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders
(vanaf hier ‘de DSM’). In dit boek worden onder andere de huidige richtlijnen gegeven voor het vaststellen van de diagnose autisme. Volgens de DSM is er sprake van een autistische stoornis indien een kind of adolescent tekortkomingen toont op sociaal en communicatief gebied, en beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag en interesses laat zien. Deze beperkingen zijn aanwezig vanaf de vroege kindertijd en beïnvloeden alle aspecten van de ontwikkeling (American Psychiatric Association, 2000). De DSM stelt verder dat de sociale beperkingen van kinderen en adolescenten met autisme of een autismespectrumstoornis (vanaf hier ‘kinderen met ASS’) voor een belangrijk deel bestaan uit tekortkomingen in de emotionele vaardigheden. De aandacht voor emotionele problemen in ASS was al aanwezig in de beschrijving van autisme door Leo Kanner. Hij definieerde autisme als een aangeboren onvermogen tot emotioneel contact met anderen (Kanner, 1943). Sindsdien zijn de emotionele vaardigheden van kinderen met ASS uitvoerig bestudeerd. Met name in de afgelopen twee decennia is een enorme toename te zien in het aantal wetenschappelijke publicaties op dit gebied. In de periode van 1986 tot 2006 verschenen meer dan 350 wetenschappelijke studies. In dit hoofdstuk wordt deze grote hoeveelheid aan wetenschappelijke informatie vergeleken met de diagnostische criteria voor ASS in de huidige DSM.