De meest bekende postfreudiaanse psychodynamische uitwerking, belangrijk voor de ontwikkelingspsychologie, is die van Erik Erikson. Erik Homburger Erikson werd in 1902 geboren te Frankfurt uit Deens-joodse ouders. Hij volgde een artistieke scholing en gaf een tijd les aan kinderen van Amerikaanse psychoanalytici die bij freudianen in opleiding waren. Op deze haast toevallige manier kwam hij terecht in de Weense psychoanalytische kring. Erikson verkreeg zijn psychoanalytische training van Anna Freud en Aichhor, die beiden vooral een pedagogische benadering hanteerden. In 1936 schreef Erikson zijn eerste artikelen waarin hij psychoanalytische inzichten toepaste op opvoedkundige problemen. Ondertussen was hij reeds naar de Verenigde Staten geëmigreerd, waar hij meewerkte aan verschillende antropologische onderzoekingen (vooral onder indianenstammen) met de bedoeling zijn klinische inzichten te toetsen aan de ervaringen van individuen in hun socioculturele groep. Het betrof hier een onderzoek, onder leiding van de antropoloog Scudder Mekeel, bij de Oglada’s, een achtduizend leden tellende stam van de Sioux-indianen in South-Dakota. Hij maakte nog studiereizen met talrijke andere antropologen, zoals Bateson, Benedict, Loeb, Mead en Kroeber. Erikson bestudeerde ook identiteitsen gedragsproblemen bij adolescenten en het bestaan van generatieconflicten, verbonden met maatschappelijke veranderingen zoals de industriële revoluties in de Verenigde Staten, Duitsland en Rusland, en de democratiseringsgolf van de jaren zestig.