In dit artikel wordt ingegaan op de prevalentie van zelfbeschadiging bij middelbare scholieren en daarbij horende risicogroepen en risicofactoren. De gegevens zijn verzameld in het schooljaar 2007-2008 middels een vragenlijst, klassikaal afgenomen bij 18.227 brugklassers en derdeklassers in de regio Rotterdam en Utrecht (behalve de stad Utrecht). Hieruitbleek dat 11,9% van de meisjes en 8,2% van de jongens rapporteert aan zelfbeschadiging te hebben gedaan in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek. Bij 4,1% van de meisjes en 2,7% van de jongens was dit meer dan een keer het geval. Risicogroepen zijn meisjes, jongeren van de lagere schoolniveaus, Turkse jongeren, Antilliaanse, Arubaanse en Surinaamse meisjes en jongeren die opgroeien bij pleegouders, in een tehuis wonen of zelfstandig wonen. Bij meisjes gaat ook het opgroeien in een éénoudergezin of samengesteld gezin samen met een verhoogde prevalentie. Zelfbeschadiging hangt het sterkst samen met suïcidegedachten. Daarnaast zijn samenhangen gevonden met een verhoogde SDQ-score, ongunstig toekomstperspectief (meisjes), seksueel misbruik (jongens), ingrijpende levensgebeurtenissen (meisjes), zich onveilig voelen op school (meisjes) en anderen pesten. Ook komt zelfbeschadiging meer voor bij jongeren met slaapproblemen, problemen in de thuissituatie of probleemgedrag en bij jongeren die spijbelen (jongens). Vroegtijdige signalering van psychosociale problemen levert mogelijk een bijdrage aan de vermindering van zelfbeschadiging op latere leeftijd. De jeugdgezondheidszorg en scholen kunnen hier een belangrijke rol in spelen.