Behandelingen die worden uitgevoerd in researchcentra blijken betere resultaten op te leveren dan behandelingen in de gewone praktijk. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is het gegeven dat ‘moeilijke patiënten’ vaak worden uitgesloten in onderzoeksgroepen. Daarmee dreigt de situatie te ontstaan dat juist kinderen met ernstige en complexe problemen, die in groten getale aangemeld worden bij RIAGG's en gewone behandelpraktijken, niet kunnen profiteren van effectieve behandelprotocollen.
De dertienjarige Otto, die een forse angststoornis heeft, is zo‘n ‘vreemde vogel’, die vanwege een te laag IQ en comorbiditeit werd uitgesloten van een behandeling binnen een behandelonderzoek. Toch werd hij behandeld volgens de richtlijnen van het onderzoeksprotocol (cognitieve gedragstherapie voor angst bij kinderen), waarin exposure en cognitieve interventies centraal staan. De behandeling verloopt niet zonder slag of stoot. Otto is niet gemotiveerd, hij begrijpt niets van de cognitieve interventies en verzet zich tegen de behandeling. Het vergt geduld en flexibiliteit van de therapeut om Otto te helpen zijn angsten te overwinnen. Aanpassingen in het protocol en de samenwerking met Otto's moeder hebben het mogelijk gemaakt om Otto succesvol te kunnen behandelen.