Als antisociaal gedrag een persistent patroon vormt dat diverse aspecten van het functioneren van het kind beïnvloedt, dan spreken we in de psychiatrie van een oppositioneel-opstandige (oppositional-defiant disorder, odd) of antisociale gedragsstoornis (conduct disorder, cd). Onderzoek laat zien dat in de afwezigheid van effectieve interventies de prognose van kinderen en jonge adolescenten met cd/odd ongunstig is: hun stoornis kan zich tot in de adolescentie voortzetten, tot uiting komen in delinquent gedrag, en overgaan in andere psychiatrische symptomen zoals verslaving.
Van zowel kind- als omgevinggebonden factoren is het bekend dat zij bijdragen tot het ontstaan en het voortduren van antisociaal gedrag. De omgevingsfactoren hebben echter van oudsher de meeste aandacht gekregen. Zo is bekend dat stress in het gezin (door het voorkomen van veel negatieve levensgebeurtenissen), relatieproblemen tussen de ouders en depressieve symptomen bij de moeder van invloed zijn op deze problematiek. Daarnaast komt er meer bewijs dat ook het kind zelf een rol speelt in het verhaal. Het begrip ‘kwetsbaarheid’ geeft aan dat bepaalde kinderen een aanleg hebben die maakt dat ze een verhoogd risico lopen om psychiatrische stoornissen te ontwikkelen. Een dergelijke aanleg zou mede biologisch bepaald zijn.
Er zijn in dit verband nog vrij weinig onderzoeken uitgevoerd die onderzoek doen naar de neurobiologische factoren die een rol spelen in de problematiek van gedragsgestoorde kinderen. In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan het begrip ‘stressresponsiviteit’ en wordt duidelijk gemaakt dat dit een belangrijke factor kan zijn bij de gedragsproblemen van cd/odd-kinderen. Een geringe angst voor straf en lage niveaus van autonome arousal kunnen ertoe leiden dat agressieve individuen stimulatie opzoeken of risico's nemen en kunnen ook verklaren waarom processen van (sociale) conditionering en socialisatie slecht of moeizaam verlopen. De resultaten van ons eigen onderzoek en dat van anderen, die deze hypothese ondersteunen, worden gepresenteerd. Tot slot wordt ter verklaring van deze bevindingen dier- en humaan onderzoek besproken waaruit blijkt dat stress in het algemeen en aversieve vroege levenservaringen in het bijzonder de ontwikkeling van het stresssysteem kunnen beïnvloeden. Wij zijn ervan overtuigd dat onderzoek naar de neurobiologische factoren die een rol spelen in antisociaal en agressief gedrag ons uiteindelijk kan leren van welke interventies effect kan worden verwacht.