Abnormale reacties op koemelk komen op de zuigelingen- en vroege kinderleeftijd regelmatig voor en worden aangeduid als koemelkallergie of koemelkintolerantie. De incidentie van koemelkallergie varieert van 2 tot 5%. De diagnose koemelkallergie dient te worden gesteld op de klinische reactie op koemelk bij de zogenaamde eliminatie-provocatietest. De prognose van koemelkallergie voor wat betreft het later kunnen verdragen van koemelkeiwit, is goed. Op 3-jarige leeftijd kan ongeveer 90% van de kinderen die als zuigeling koemelkallergie hadden, koemelkeiwit verdragen. Daarentegen is de prognose voor wat betreft de latere ontwikkeling van andere allergische aandoeningen slechts in enkele prospectieve langetermijnstudies onderzocht. De resultaten van deze vervolgonderzoeken laten zien, dat de kans op ontwikkeling van astma, atopische dermatitis, allergische rinitis en conjunctivitis, en voedselintolerantie voor andere voedingsmiddelen dan koemelk later op de kinderleeftijd aanzienlijk is. Aangezien er geen placebogecontroleerd onderzoek kan worden uitgevoerd, is het vooralsnog niet mogelijk om een harde uitspraak te doen over een secundair preventief effect van voedingsinterventie op de latere ontwikkeling van allergische aandoeningen. Uit recent onderzoek kan de conclusie worden getrokken dat koemelkallergie op de zuigelingenleeftijd moet worden beschouwd als de eerste uiting van een allergische aanleg en niet als een zelfstandige risicofactor voor het later ontstaan van andere allergische aandoeningen.