Niet-medicamenteuze interventies nemen een centrale plaats in bij de behandeling van COPD in de eerste lijn. Naast stoppen met roken is het verbeteren van het inspanningsvermogen (voorlichting/advisering, verwijzing naar een deskundig fysiotherapeut, verwijzing naar longrevalidatie) het belangrijkst. Het nagaan van de mate van dyspnoe met behulp van de MRC-dyspnoescore is daarbij een praktisch instrument. Bij ademhalingsproblemen of problemen met hoesten en/of mucusklaring, kan gerichte fysiotherapie worden overwogen. Daarnaast moet er aandacht zijn voor beperkingen in de kwaliteit van leven/psychosociale problemen en moeten die worden besproken. Korte vragenlijstjes (8-10 vragen) zoals de CCQ of de MON-RIQ zijn dan nuttige hulpmiddelen. Bij psychosociale problemen geeft de huisarts (emotionele) ondersteuning en adviezen. Bij ernstiger problematiek, zoals een angststoornis of depressie, stelt de huisarts zelf een behandeling in of wordt de patiënt verwezen naar een psycholoog of psychiater.
Bij COPD-patiënten die werken is het aangewezen bij werkgerelateerde problemen of belemmeringen de patiënt te adviseren contact op te nemen met de bedrijfsarts, waarna indien nodig overleg over afstemming van het beleid plaatsvindt. Ter preventie van exacerbaties bij COPD-patiënten is een jaarlijkse influenzavaccinatie aangewezen.