Myelodysplasie of het myelodysplastisch syndroom (MDS), voor de leek vertaald als ‘rijpingsstoornis van het beenmerg’, is voor het grote publiek veel minder bekend dan de acute leukemie, maar kan beschouwd worden als een voorloper van AML. Het is eveneens een maligne aandoening van hematopoëtische stamcellen, maar het beloop is minder acuut, eerder subacuut. Kenmerk van MDS is het voorkomen van morfologisch afwijkende beenmergcellen en een tekort aan circulerende bloedcellen (‘cytopenie’). Net als bij acute leukemie is het beenmerg meestal erg celrijk, maar er vindt nog uitrijping plaats. De gevormde bloedcellen zijn echter in kwantitatieve en kwalitatieve zin van mindere kwaliteit. MDS is, zoals gemeld, vaak een voorfase van AML; bij evolutie naar leukemie neemt het percentage blasten in het beenmerg (en bloed) geleidelijk toe. Bij de diagnose MDS zijn er echter per definitie (nog) onvoldoende blasten om van acute leukemie te kunnen spreken. Volgens de WHO-indeling moet het percentage blasten < 20% zijn; op basis van dit percentage kan men MDS onderverdelen in subtypen met, al naargelang het aantal blasten toeneemt, progressief verslechterende prognose, dat wil zeggen: grotere kans op evolutie naar AML en kortere overleving.