De gemiddelde levensverwachting is in de afgelopen decennia gigantisch gestegen. De structuren (bot, spieren, gewrichten) die borg staan voor onze gewrichtsbeweeglijkheid of analytische mobiliteit lijken deze lange levensduur echter niet altijd optimaal te kunnen bijbenen. Hieruit kunnen lokale of meer veralgemeende stoornissen ontstaan die daarom nog niet per definitie leiden tot beperkingen, maar ze kunnen vroeg of laat het activiteitengedrag en -niveau van de oudere persoon toch gaan belemmeren. In deze flow is het niet verwonderlijk dat ‘mobiliteit’ vaak wordt gezien als een ultieme eigenschap die de basis vormt voor iemands vrijheid en onafhankelijkheid, hoekstenen die wezenlijk bijdragen aan het welzijn en de levenskwaliteit van een (ouder) individu. In dit hoofdstuk richten we ons op twee niveaus van mobiliteit. Na een korte uitleg over wat mobiliteit behelst, gaan we dieper in op de status en determinanten van ‘gewrichtsmobiliteit’ ofwel range of motion (ROM) en ‘functionele mobiliteit’ bij het ouder worden.