Doel.
Onderzoeken van de relatie tussen maternale koorts en epidurale anesthesie durante partu.
Opzet.
Retrospectief cohortonderzoek.
Methode.
Vrouwen met (groep 1) en zonder (groep 2) toepassing van epidurale anesthesie durante partu, opgenomen van januari tot april 2009 in het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ) te Nijmegen, werden geïncludeerd. Nagegaan werd hoe vaak maternale koorts durante partu voorkwam, hoe vaak pasgeborenen van moeders met koorts antibiotica voorgeschreven kregen en hoe vaak die moeders epidurale anesthesie hadden gehad.
Resultaten.
Er waren 98 vrouwen in groep 1 en 396 vrouwen in groep 2.Vrouwen uit groep 1 waren significant vaker primigravidae (71 (72,4%) versus 208 (52,5%), p < 0,001), hadden vaker langdurig gebroken vliezen (24 (24,5%) versus 53 (13,4%), p < 0,01), langere zwangerschapsduur (40,0 (1,8) versus 39,3 (2,1) weken (gemiddeld (SD)), p < 0,005) en ontwikkelden vaker maternale koorts durante partu dan vrouwen uit groep 2 (44 (44,9%) versus 28 (7,1%), p < 0,001). De oddsratio voor het ontwikkelen van maternale koorts bij toepassing van epidurale anesthesie bedraagt 10,7, na correctie voor potentiële confounders 12,2 (95%-BI: 6,1-24,2). Van 72 pasgeborenen van vrouwen met koorts durante partu hadden moeders 44 (61,1%) keer epidurale anesthesie gehad en 28 (38,9%) keer niet (p > 0,05). Veertig pasgeborenen kregen antibiotica: 23 van de moeders hiervan (57,5%) kregen epidurale anesthesie (p > 0,05).
Conclusie.
Er is een statistisch significante relatie tussen epidurale anesthesie en maternale koorts durante partu. De etiologie van de koorts is hoogstwaarschijnlijk multifactorieel. Omdat het aantal neonatale infecties in beide groepen niet verschilt, is wellicht sprake van overbehandeling van pasgeborenen met antibiotica. Voor een beter onderscheid tussen epiduraalgemedieerde en infectiegemedieerde koorts zou een prospectieve studie moeten worden verricht.