Medewerkers van drie afdelingen voor ambulante jeugd-GGZ werd een tweetal beschrijvingen voorgelegd van jeugdigen met een psychische stoornis. Hun werd gevraagd om welke stoornis het ging en welke behandeling daarvoor het beste is. Naast de beschrijving van de stoornis werd aanvullende informatie gegeven over de jeugdige, die niet van wezenlijk belang was voor het kunnen vaststellen van hetgeen er aan de hand was en wat er diende te worden gedaan. Bij dit onderzoek was de vraag in hoeverre de betreffende psychische stoornis goed werd herkend en of de voorgestelde behandeling overeenkwam met daarvoor bestaande richtlijnen (de state of the art). Daarnaast was het de vraag op welke informatie dit oordeel werd gebaseerd. De herkenning van de eerste psychische stoornis was goed, die van de tweede redelijk. De voorgestelde behandeling was bij de eerste stoornis maar in de helft van de gevallen volgens de zogenaamde state of the art en bij de tweede zelfs bij minder dan twintig procent. Nogal eens werd niet relevante informatie betrokken bij de diagnostische overwegingen. Vooral medewerkers jonger dan vijfenveertig jaar bleken te oordelen volgens state of the art. Oudere medewerkers zijn hier kennelijk minder goed toe in staat of vinden het minder belangrijk.