In dit onderzoek wordt het verband nagegaan tussen enerzijds initiële extreme voorkeursverschillen, de zogenaamde voorkeursincongruentie tussen cliënt en hulpverlener en anderzijds drop–out, tevredenheid en werkalliantie. De resultaten tonen aan dat cliënten die de behandeling vroegtijdig afbreken significant meer voorkeursincongruentie vertonen dan cliënten die de behandeling voortzetten. Ook blijkt de mate van voorkeursincongruentie significant negatief te correleren met de tevredenheid zoals beoordeeld door de hulpverleners. Dat wil zeggen: hoe groter de initiële voorkeursincongruentie, hoe ontevredener de therapeut is. De uitkomsten van dit onderzoek onderstrepen het belang van voorkeuren van cliënt en hulpverlener. De suggestie die eruit spreekt is dat bij de indicatiestelling voor psychotherapie rekening gehouden dient te worden met extreme voorkeursverschillen.