In dit hoofdstuk bespreek ik de geschiedenis van het lichaam in de psychotherapie, te beginnen met het verschijnsel hysterie. Hysterie is een lichamelijk beleefde aandoening, bekend sinds de oudheid. Het vormde het raadsel dat Freud, Charcot en hun volgelingen aanzette tot hun theorievorming. De geschiedenis van de hysterie is niet los te denken van opvattingen over gender. Ook al lijken deze passé, ze blijven ondergronds hun invloed uitoefenen. Wat vroeger hysterie heette, zien we nu terug in de somatisch onverklaarde lichamelijke klachten (SOLK) en de posttraumatische dissociatieve beelden. Aan bod komen vervolgens de leerlingen van Freud, onder wie Wilhelm Reich – die als eerste een theorie ontwikkelde over de relatie tussen lichaam, houding en karakter – Otto Fenichel, Karl Abraham en Sándor Ferenczi. Reich is te beschouwen als de grootvader van de bio-energetica. Ook de hedendaagse psychoanalytici die over het lichaam schrijven passeren de revue. Vervolgens bespreek ik de ontwikkelingen in de experientiële psychologie met het werk van Eugene Gendlin. We zien hier een verschuiving van het derdepersoonsperspectief, van het geobserveerde lichaam dat geen eigen woorden heeft naar het beleefde lichaam dat in samenspraak met de therapeut woorden krijgt. Kern van het verhaal is dat het denken over het lichaam verschuift van het derdepersoonsperspectief (het lichaam in het oog van een beschouwer met al zijn spanningen en houdingen) naar het lichaam in het perspectief van de eerste en tweede orde: het subjectief beleefde en het intersubjectieve lichaam in resonantie.