Belangrijke voorspellers voor het optreden van zelfverwondend gedrag bij jongeren met een verstandelijke beperking zijn: comorbiditeit met een autismespectrumstoornis en een laag niveau van verstandelijk functioneren. Er worden vier syndromen besproken waarbij zelfverwondend gedrag deel uitmaakt van het gedragsfenotype. Diagnostisch dient met deze voorspellende factoren rekening te worden gehouden en daarnaast met zintuiglijke handicaps, lichamelijke aandoeningen en de mogelijkheid van onderliggende depressie. Een functionele analyse van het zelfverwondend gedrag met uitlokkende, contingente en bekrachtigende factoren is voorwaarde voor een goede behandeling. Zelfverwonding kan als doel hebben: het opwekken van sensorische sensaties, het vermijden van prikkels, het verkrijgen van sociale bekrachtiging en het tegengaan van hyperarousal. Operante principes die worden toegepast zijn: negeren van gedrag, bekrachtiging van ander, gewenst gedrag en nietcontingente bekrachtiging. Operante gedragstherapeutische behandeling en systematische beïnvloeding van het leefmilieu vormt de eerstelijnsstrategie bij zelfverwondend gedrag. Medicatie komt meestal pas als tweedelijnsstrategie in aanmerking, en dan met duidelijke regels en beperkingen.