Veneuze trombo-embolie (VTE) is een frequent voorkomende ziekte in de westerse wereld, met een incidentie van 2 tot 3 per 1000 inwoners per jaar, die varieert met de leeftijd (figuur 8.1). Diepe veneuze trombose en longembolie werden in het verleden als aparte entiteiten beschouwd, maar blijken uitingen te zijn van dezelfde ziekte. Hoewel VTE goed te behandelen is, heeft deze aandoening een hoge morbiditeit en een niet te verwaarlozen mortaliteit. Ongeveer de helft van de patiënten met diepe veneuze trombose in de benen houdt blijvende klachten: het posttrombotisch syndroom. Ondanks behandeling bedraagt de mortaliteit ten gevolge van een longembolie ongeveer 5%, terwijl een (onbekend) klein percentage patiënten ernstige, chronische pulmonale hypertensie ontwikkelt. De cumulatieve incidentie van een recidief diepe veneuze trombose na staken van de behandeling met anticoagulantia is circa 30% na acht jaar, terwijl er bij 5-10% van de patiënten met een eerste bewezen longembolie een recidief optreedt in het eerste jaar. Patiënten met een eerste episode van VTE, waarbij een passagère risicofactor aanwijsbaar is, zoals een operatie, hebben een beduidend lagere kans op een recidief dan patiënten bij wie de VTE spontaan optreedt. Vrouwen hebben een lager risico op recidief VTE dan mannen.2 Dit wordt deels verklaard doordat vrouwen frequent een hormonale uitlokkende factor ten tijde van hun eerste VTE hadden, die nadien niet meer aanwezig is.