De implantologische rehabilitatie van het stomatognatische systeem vereist een sufficiënte laag van hard weefsel om implantaatlichamen van toereikende afmetingen primair stabiel te kunnen opnemen. Botverliezen door marginale parodontitis, langdurig minder belasting of ook door de van nature plaatsvindende atrofie van de kaak na de tandextractie, staan dat in de weg. Juist in de esthetische zone speelt het door de remodellering bepaalde verlies van de alveolaire aangroei na de tandextractie een rol van grotere betekenis. In dit verband lijkt het duidelijk dat de kaaksparende extractietechniek al een verlies van de kaaksubstantie tegengaat.
Toch zijn ook bij de sparende methode regelmatig resorp-ties van de alveolaire aangroei te zien. Deze vertonen zich lokaal op zeer uiteenlopende wijze, zijn op de buccale kant sterker geprononceerd dan op de orale kant, en zijn afhankelijk van de defectgrootte en de samenstelling van het bot. Ten dele kan bovendien bij grote defecten het bloedstolsel in de alveole niet toereikend worden gestabiliseerd, zodat een slechts onvolledige botregeneratie van de extractiewond plaatsvindt.