Jo Caris constateert dat de door de regering voorgestane transitie van de jeugdzorg willekeurig lijkt en gebaseerd is op niet onderzochte conventies, zoals: er moet één plaats komen voor opvoedingsvragen, of: het is beter de versnipperde sectoren te bundelen. De veronderstelling dat mensen met opvoedingsvragen liever naar één centrale organisatie gaan, is niet getoetst. Dat geldt evenmin voor de noodzaak om verschillen in aanbod te coördineren.
Hij introduceert de drie kamer-niveaus: spreekkamer, bestuurskamer en Tweede Kamer, waarbij hij stelt dat ieder kamer-niveau zijn eigen dilemma’s kent. Hij ziet vooral een oplossing door delen van marktwerking te introduceren. In plaats van een stelsel te wijzigen (bijvoorbeeld op outcome), zo schrijft hij, kunnen kosten van behandeling voor een klein gedeelte uitbetaald worden, afhankelijk van de geleverde prestatie.