In de jaren zeventig leerde ik van mijn vader autorijden en wel op zondagochtend. Dat zat zo: Mijn vader was predikant en moest derhalve regelmatig met zijn koffertje de nodige buitenplaatsen voorzien van enig geestelijk onderricht. Gezien zijn rotsvaste geloof in de scheiding van kerk en staat, kon dat naar zijn smaak best gepaard gaan met een handvol verkeersovertredingen, door mij (géén achttien, géén rijbewijs) achter het stuur te zetten. Na zijn optreden zwiepte hij het koffertje weer op de achterbank en vertrokken wij - soms met wat horten en stoten - weer huiswaarts, waarbij we maar hoopten dat het overige kerkvolk meer vertrouwen had in de verkondigde boodschap dan in ‘zijn’ (vermeende) stuurmanskunsten. De wegen waren gezien dag en tijdstip rustig. En gezellig was het ook. Na deze introducerende lessen kwam er trouwens nog wel een rijschool aan te pas, voor ik met het roze papiertje zelf de weg op kon.