Dit hoofdstuk bevat drie belangrijke lessen. Allereerst dat straling niet ‘eng’ is. Het vereist kennis om met straling en de radioactieve patiënt om te gaan, maar het is niet bedreigend of gevaarlijk mits de basisregels in acht worden genomen. Ten tweede hopen we duidelijk te maken dat de patiënt die onverhoopt in de problemen komt, ondanks de straling adequate zorg krijgt; straling is geen excuus om geen zorg te leveren. Wel moet er altijd met deze straling en het voorkómen van onnodige blootstelling rekening worden gehouden. Roep altijd de hulp en expertise in van de nucleair geneeskundige en stralingsdeskundige. Als derde willen we onderstrepen dat ook hier voorkómen van problemen beter is dan genezen. Als een patiënt al bij opname (medisch of psychisch) instabiel blijkt te zijn of een forse verzorgbehoefte blijkt te hebben, dan moeten we ons hardop afvragen of de geplande radionuclidentherapie wel door moet gaan. Als de radioactiviteit eenmaal gegeven is, is er tenslotte geen weg meer terug. Als dan toch blijkt dat er interventies of veel personele handelingen nodig zijn, dan worden er (te) veel mensen nodeloos aan straling blootgesteld. Er is nooit een dwingende reden om patiënten te behandelen met radionuclidentherapie als dat leidt tot meer dan gebruikelijke blootstelling van zorgverleners.