De gegeneraliseerde angststoornis wordt in de DSM-IV (APA, 1994) in de eerste plaats gedefinieerd door een ‘buitensporige angst en bezorgdheid, gedurende zes maanden vaker wel dan niet voorkomend, over een aantal gebeurtenissen of activiteiten’. Dit betekent dat bezorgdheid, of liever gezegd zich zorgen maken, een essentieel onderdeel van de stoornis vormt. Volgens het tweede diagnostische criterium van de DSM-IV vindt betrokkene het moeilijk om dit zich zorgen maken in de hand te houden. Met andere woorden, de persoon ervaart een gebrek aan controle over het ‘zorgen maken’. De angst en zorgen gaan gepaard met symptomen als rusteloosheid, prikkelbaarheid, zich slecht kunnen concentreren of slaapproblemen.