Een fysiotherapeut is deskundig in het analyseren, voorkomen, behandelen van en leren omgaan met problemen in het bewegend functioneren. Hierbij maakt de fysiotherapeut onderscheid in het door de patiënt getoonde bewegen, het ingeschatte vermogen tot bewegen, de praktische externe mogelijkheden, bewegingsomstandigheden en beweegcontext van de patiënt en diens motieven en motivatie om te bewegen. Het fysiotherapeutisch handelen wordt gekarakteriseerd als het gericht verminderen en oplossen van een probleem en, zo mogelijk, voorkomen van problemen in het bewegend functioneren. Fysiotherapeut en patiënt hebben hierin samen en ook ieder afzonderlijk een rol. Tijdens de diagnostische fase (anamnese en fysiotherapeutisch onderzoek) kan de fysiotherapeut verschillende strategieën gebruiken om te komen tot definiëring van het probleem. Continu zal de fysiotherapeut klinisch redeneren, om te komen tot onderbouwde en logische beslissingen. Bij het klinisch redeneren wordt aandacht geschonken aan evidencebased werken (het integreren van wetenschappelijke kennis, patiëntwaarden en klinische expertise). Het gebruik van meetinstrumenten door de fysiotherapeut biedt mogelijkheden om informatie te objectiveren, te vergelijken met een gemiddelde waarde bij anderen, te vergelijken met een eerdere waarde bij die patiënt en om gegevens eenduidig vast te leggen. De fysiotherapeut heeft diverse vaardigheden om problemen op te lossen.