Als ik in de wachtkamer de Chinees-klinkende naam van de volgende patiënt noem, staan er twee vrouwen op. De een is de jongere versie van de ander. De jongste vrouw heeft de oproepbrief in haar hand en met zijn drieën nemen we plaats in de spreekkamer. De moeder komt voor een uitstrijkje, maar ze blijkt geen woord Nederlands te spreken en haar dochter kent het begrip ‘uitstrijkje’ niet. Ik leg haar uit wie ik ben en wat ik bij haar moeder ga doen. Dochter kijkt mij geschokt aan. Zij wil het niet vertalen voor haar moeder, gaat op het puntje van haar stoel zitten en zegt dat ze liever weg wil.