Wanneer een uithuisplaatsing geïndiceerd is, dient het hulpaanbod onder andere zo volledig mogelijk te zijn en zo nauwkeurig mogelijk aan te sluiten op de gediagnosticeerde problematiek (
Nota, Van der Schaft & Van Yperen, 1997). Bij uithuisplaatsingen die in een pleeggezin hun beslag krijgen, blijkt het gebrek aan opvoedingsvaardigheden, al of niet in combinatie met gedragsmoeilijkheden van het kind, het meest genoemd te worden als indicatie. Het is dan toch niet zo exceptioneel te veronderstellen dat het hulpaanbod zo geformuleerd én gerealiseerd wordt dat zowel ouders als kind ondersteund worden bij het herstellen of verbeteren van de gesignaleerde opvoedingsnood. In de pleegzorg is dit minder vanzelfsprekend gebleken tot op heden, terwijl in de residentiële hulpverlening het ‘gezinsgericht werken’ doorgaans tot de normale gang van zaken behoort. Daarom is het niet verwonderlijk dat er voor ouders van pleegkinderen aandacht gevraagd wordt. …