De laatste maanden van zijn leven woonde mijn vader in een appartementencomplex waarvan de aanleunwoningen in directe verbinding stonden met een verzorgings- annex verpleeghuis. Als ik aan de voorkant van het gebouw een sigaretje stond te roken, zag ik een stoet van komende en gaande mensen: niet alleen familie, vrienden, medewerkers, artsen en andere zorgverleners van de bewoners, maar ook pakket- en postbezorgers, leveranciers van hulpmiddelen en onderhoudsmonteurs. Hoe verschillend al deze mensen ook waren: ze moesten allemaal een deur door om het gebouw binnen te komen. Ze moesten allemaal een grens passeren en kwamen dan in een ‘wij’ en ‘zij’ – wereld terecht.