Mevrouw Verhey is nieuw in ons verpleeghuis. ‘Nogal recht voor zijn raap,’ zeggen collega’s die haar al hebben ontmoet. Wanneer ik op haar kamerdeur klop en met een welgemoed ‘Goedemorgen, mevrouw Verhey, mag ik u helpen met wassen en aankleden?’ naar binnen stap, opent zij voorzichtig de ogen en beschouwt wat tot haar is gekomen. Na een zware zucht zegt ze luid en duidelijk in plat Amsterdams: ‘Jezus Christus, welke lul met vingers hebben ze nou weer op mijn dak gestuurd?’ Om vervolgens het dekbed demonstratief over het hoofd te trekken. Ik probeer te lachen, maar dat moet toch een beetje overkomen als een boer met kiespijn.