De huisarts schreef in 2000 aan 2,4% van zijn patiënten een middel voor tegen allergische rhinitis (ICPC-code R97) of allergische conjunctivitis (F71). Dit percentage is laag in vergelijking met de in de literatuur vermelde prevalenties van deze klachten van 5 tot 20%. Het meest voorgeschreven middel was levocabastine, gevolgd door cetirizine (tabel). Ruim de helft van de middelen behoorde tot de antihistaminica (57%), een derde tot de corticosteroïden (32%) en de overige 11% tot de cromoglicinezuren. De meeste middelen waren bestemd voor nasale (41%) of systemische toediening (39%); 20% was een oogmiddel.