De diagnostiek bij kortademigheid is ten eerste gericht op het in kaart brengen van de ernst van de klacht, waarbij onderscheid dient te worden gemaakt in acute en chronische kortademigheid. Het tweede doel is de oorzaak van de dyspneu vast te stellen. De differentiaaldiagnose is breed en omvat respiratoire, cardiale, neurologische en psychische oorzaken. Bij ventilatiestoornissen gaat het om obstructieve longaandoeningen (astma, COPD), restrictieve longaandoeningen (atelectase, pneumothorax) en obstructie van de hogere luchtwegen. Bij circulatiestoornissen betreft het hartfalen, longembolie en anemie. Denk ook aan een paniekstoornis. De huisarts kan vaak in de eigen praktijk aanvullend onderzoek verrichten, zoals spirometrie of het maken van een ECG. Spirometrie is behulpzaam bij het uitsluiten van restrictieve longaandoeningen zoals longfibrose, het bevestigen van de chronisch obstructieve longaandoening COPD of het aannemelijk maken van de intermitterend obstructieve longaandoening astma. Een ECG geeft aanvullende informatie bij een vermoeden op hartfalen. Bij circa een kwart van de presentaties met dyspneu kan uiteindelijk geen duidelijke diagnose worden gesteld. Hartfalen en COPD komen regelmatig samen voor.