Voor mijn generatie bestond de biologie tot in de jaren ’80 eigenlijk niet, in elk geval niet als bron van kennis over de menselijke psychologie. De jaren ’70 van de vorige eeuw waren de hoogtijdagen van de tabula rasa-opvatting. Die was niet nieuw, want al zo’n 2300 jaar eerder opgedoken bij Aristoteles (384-322 v. Chr.). Bij de geboorte, zegt Aristoteles, is onze geest een onbeschreven blad, een tabula rasa. We weten nog niets en we kunnen nog niets. Letterlijk alles moet geleerd worden. Meer dan tweeduizend jaar later keert John Locke (1632-1704) zich tegen René Descartes (1596-1650), die de euvele moed had te