Ik heb gezondheidspsychologie gestudeerd en heb een passie voor preventie. Afwachten tot iemand in een put valt en hem of haar daarna oplappen is niet mijn ding. Zeker als het mensen betreft die om wat voor reden dan ook meer kans hebben in zo’n put te geraken. De reden voor mijn liefde voor het preventievak heeft waarschijnlijk veel te maken met mijn jeugd. Toen mijn moeder permanent opgenomen werd, was ik drie jaar oud. Hoewel zij voor mijn geboorte al niet gezond was, is het erna snel bergafwaarts gegaan. Ik bracht mijn jeugd daarom bij mijn opa en oma van vaderskant door. Zij boden mij een veilig en liefdevol thuis in een dorp waar men omkeek naar elkaar en naar mij. De weekenden was ik bij mijn vader die in hetzelfde dorp woonde. Extra bijzonder is het dat mijn zeer gelovige oma zich hierbij ook geleid voelde: ze zei me vaak dat God haar op het hart had gedrukt goed voor mij te zorgen. Je zo geliefd weten door je Schepper, opvoeders, vader en andere familieleden zoals de opa en oma van moederskant maakten mij tot een rijk kind. Mijn moeder zag ik meer als een soort verre tante. Hoewel de bezoeken aan haar in de inrichting en later in een vervangende woonvorm, me vaak gespannen en angstig maakten en we thuis nooit praatten over wat er met mijn moeder aan de hand was, was ik me terdege bewust van mijn zegeningen. In de preventiewereld noem je dit beschermende factoren. Helaas kreeg ik wel mijn portie aan ingrijpende levensgebeurtenissen.