De incidentie van hart- en vaatziekten is hoog. Ze zijn in Nederland verantwoordelijk voor ongeveer 30% van de totale mortaliteit1. De diagnostiek van hartaandoeningen berust vooral op een zorgvuldig afgenomen anamnese, maar ook het lichamelijk onderzoek kan belangrijke aanwijzingen geven voor het bestaan van een hart- of vaatziekte. Ondanks de sterk toegenomen technische mogelijkheden blijft het lokale onderzoek van het hart de basis van de diagnostiek en geeft het sturing aan de keuze van aanvullende (non-)invasieve diagnostiek. Daarnaast wordt het hartonderzoek vaak verricht bij routineonderzoek gericht op opsporing of preventie van mogelijke hartafwijkingen, zoals bij keuring en preoperatief onderzoek.