Lange tijd was het onderwerp kindermishandeling een taboe. Hoe vaak het voorkwam dat ouders hun kinderen mishandelden en hoe ernstig die mishandeling kon zijn bleef lang onduidelijk. De mist van ontkenning en bagatellisering was zo dik dat artsen, therapeuten en de maatschappij als geheel er moeite mee hadden te geloven dat kindermishandeling echt voorkwam, al verschenen er regelmatig kinderen op eerstehulpposten met verwondingen en botbreuken die duidelijk door mishandeling veroorzaakt leken en vertelden volwassenen als kind te zijn gestagen of mishandeld door hun ouders. Dat dit taboe werd doorbroken was te danken aan het pionierswerk van artsen, feministische organisaties, therapeuten die hun nek durfden uit te steken en publieke figuren die durfden te vertellen dat ze als kind waren mishandeld. Tegenwoordig staat men er in de westerse wereld steeds meer voor open dat kindermishandeling bestaat en wordt het hardnekkige verschijnsel geweld van ouders en andere volwassenen tegen kinderen bestreden. Dat neemt niet weg dat onder professionals en in de samenleving als geheel voor een zeer nauw aan kindermishandeling verwant onderwerp – namelijk geweld tegen broers en zusjes – nog wel veel te weinig aandacht bestaat. Al het beschikbare onderzoek hierover geeft aan dat geweld tegen broers en zusjes veel vaker voorkomt dan geweld van ouders tegen hun kinderen en ook zeker niet minder ernstig is. Finkelhor en Dziuba-Leatherman (1994) vonden in een breed opgezet onderzoek dat de daders van fysieke mishandeling en seksueel misbruik van kinderen het vaakst de broers of zussen zijn. Ditzelfde was ook al in een eerder onderzoek gevonden. Uit diverse studies over seksueel misbruik in het gezin komt naar voren dat misbruik door broers of zussen vaker voorkomt, langer doorgaat en niet minder traumatisch is dan misbruik door ouders (Alpert, 1991; Boney-McCoy & Finkelhor, 1995; DeJong, 1989; Finkelhor, 1980; Laviola, 1992; O'Brien, 1991; Smith & Israel, 1987).