Patiënten met astma of COPD worden gekenmerkt door een aanvalsgewijze of chronisch optredende kortademigheid, hoest en/of sputumproductie. De kortademigheidsklachten worden veroorzaakt door een bronchusobstructie, die het gevolg kan zijn van contractie van glad spierweefsel rond de luchtwegen, microvasculaire lekkage (oedeem) of afzetting van taai slijm op de bronchuswand. Hieraan kunnen zowel allergische als niet-allergische ontstekingsmechanismen ten grondslag liggen (zie figuren 16.1 en 16.2). Daarnaast worden astma- en in veel gevallen ook COPD-patiënten gekarakteriseerd door het optreden van bronchiale hyperreactiviteit, gedefinieerd als een toegenomen gevoeligheid van de luchtwegen voor aspecifieke (niet-allergene) prikkels. De mechanismen van bronchiale hyperreactiviteit zijn slechts ten dele bekend, maar hangen voor een belangrijk deel samen met ontsteking van de luchtwegen. Met name bij astma is bronchiale hyperreactiviteit sterk gerelateerd aan de ernst van de ziekte en de noodzaak van medicatie. Vandaar dat farmacotherapie bij astma zoveel mogelijk gericht dient te zijn op zowel het voorkomen en verminderen van de bronchusobstructie als op het voorkomen en verminderen van bronchiale hyperreactiviteit. Hierbij speelt onderhoudstherapie met anti-inflammatoire geneesmiddelen een grote rol. Bij COPD staat de luchtwegverwijding centraal en staat de effectiviteit van onderhoudstherapie met anti-inflammatoire middelen (inhalatiecorticosteroï- den) nog ter discussie.