Doordat ouderen over het algemeen meer chronische aandoeningen hebben en er bij hen een steeds brozer evenwicht ontstaat tussen gezondheid en ziekte (par. 1.4.1), krijgen ze ook eerder te maken met fysieke problemen. Deze fysieke problemen geven vaak ook functionele problemen. Het wordt dan steeds moeilijker om zo zelfstandig mogelijk te blijven, ook al doet de oudere wat hij kan. Denk aan problemen als valrisico, incontinentie, slechthorendheid en slechtziendheid. Deze problemen hebben directe gevolgen voor het dagelijks functioneren, zoals bij het wassen en kleden het traplopen, opstaan, en boodschappen doen. Komt er dan ook nog een acute ziekte bij, zoals griep of een blaasontsteking, dan kan er in hoog tempo nog meer functieverlies ontstaan. Dat geldt helemaal als de oudere verminderd mobiel of zelfs bedlegerig raakt. Dit hoofdstuk gaat over hoe je dit kunt voorkomen.