Kort geleden besprak ik in dit tijdschrift
2 het spraakmakende Korošec-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de mogelijke consequenties van dit arrest voor de Nederlandse rechtspraktijk. De hamvraag is of er sprake is van ‘equality of arms’ – een gelijkwaardige procespositie – , zoals vereist door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), daar waar de overheid voor haar beslissingen gebruik moet maken van medische deskundigheid, zoals in WIA-zaken of BMA-zaken (zaken van het Bureau Medische advisering, dat adviseert aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst, IND). Hoe moet de bestuursrechter die ‘equality of arms’ vaststellen en is de onafhankelijkheid van bijvoorbeeld verzekeringsartsen daarbij in het geding? Met spanning was het wachten op een uitspraak van ons hoogste rechtscollege over deze materie. Die uitspraak is er nu en bespreek ik in dit artikel.
3