‘De gang van Duchenne’ is het overhellen van de romp naar de zijde van het standbeen tijdens de unipedale standfase. Dit fenomeen wordt meestal toegeschreven aan een onvoldoende krachtsleverantie van de abductoren van de heup (m. gluteus medius en minimus), zowel door Duchenne zelf, als door huidige werkers in de gezondheidszorg. Veel minder bekend is dat er andere problemen ten grondslag kunnen liggen aan het gangpatroon van Duchenne. Ook mensen die beschikken over onvoldoende adductie in het heupgewricht en/of een valgisering in de enkel kunnen het typische looppatroon vertonen. Bij dergelijke beperkingen kan namelijk niet voldaan worden aan de eisen voor het bewaren van het evenwicht: het evenwicht van de deelmassa’s van het lichaam ten opzichte van de heup bewaren (het inwendig evenwicht) en tegelijkertijd het evenwicht van de deelmassa’s ten opzichte van het steunvlak i.c. de voet bewaren (uitwendig evenwicht). De gangsnelheid blijkt invloed te hebben op de mate waarín de gang van Duchenne zichtbaar wordt: hoe langzamer de gang, des te duidelijker de symptomatologie. Het dragen van lasten (een boodschappentas bijvoorbeeld) aan de zijde waar naartoe de patiënt overhelt, vermindert – wellicht tegen de verwachting in – de mate waarin de gang van Duchenne optreedt en is dus in het voordeel van de patiënt.