Tot nu toe werd veelal aangenomen dat matig te vroeg geboren kinderen geen grote problemen ondervinden in hun verdere ontwikkeling, in tegenstelling tot veel te vroeg geboren kinderen. Het volgen van hun ontwikkeling wordt mede daarom na het eerste levensjaar grotendeels overgelaten aan de consultatiebureaus (CB’s). Geleidelijk is over deze aanpak steeds meer twijfel ontstaan. In 2005 is daarom gestart met een grootschalig cohortonderzoek naar onder andere de ontwikkeling van met name matig te vroeg geboren kinderen, ook wel bekend als het ‘Pinkeltje Onderzoek’.
Belangrijke vragen bij het onderzoek waren of de ‘Ages and Stages Questionnaire’ (ASQ) een bruikbaar en valide instrument is om eventuele problemen vóór het begin van de basisschool op te sporen en hoe matig te vroeg geboren kinderen zich ontwikkelen ten opzichte van veel te vroeg geboren kinderen en op tijd geboren kinderen. Resultaten van dit deel van het Pinkeltje Onderzoek zijn inmiddels beschreven in verschillende internationale tijdschriften.1,2 De ASQ blijkt een vragenlijst die goed gebruikt kan worden om al vóór de leeftijd van 4 jaar ontwikkelingsachterstand bij te vroeg geboren kinderen op te sporen. Deze achterstand komt in de groep matig te vroeg geboren kinderen twee keer zo vaak voor als in de groep op tijd geboren kinderen. In de groep veel te vroeg geboren kinderen komt ontwikkelingsachterstand nog eens twee keer zo vaak voor.