De oorsprong van de sikkelvormige sonde is het sonderen en prikken om te testen of de tanden hard genoeg zijn. Vroeger waren de cariëscaviteiten meer open aan het glazuuroppervlak. Dan kon er in geprikt worden om te zien of de cariës het dentine bereikt had en het proces dus onomkeerbaar was en er geboord en gevuld moest worden (figuur
1). Tegenwoordig is het proces door fluoride meer sluimerend en langzamer. Door te poetsen met fluoridehoudende tandpasta wordt de ingang van de fissuur beter beschermd tegen demineralisatie, maar onderin de fissuur gaat het proces verder, langzaam vullen de bacteriën de ruimten die gedemineraliseerd zijn op en neemt hun aantal toe en hun schade door zuurvorming dus ook. Indien er na lang droogblazen een ontkalking te zien is, heeft het cariësproces het dentine nog niet bereikt en kan er preventief ingegrepen worden. Het gebruik van de sonde kan juist in de periode waarin het proces nog gestopt kan worden een ineenstorting van het glazuur veroorzaken (figuur
2). Duidelijk is dat dan cariës alleen maar verder kan gaan in plaats van dat de mogelijkheid bestaat dat er stabilisatie of remineralisatie plaats vindt. De rol van de sikkelvormige sonde voor de detectie van primaire cariës is dus uitgespeeld. Toch gebruiken vele tandartsen de sonde nog om randen van restauraties te sonderen en als ze de sonde dan toch al in de hand hebben ook de vorm en ruwheid van het glazuuroppervlak te voelen. Aan de andere kant zullen mondhygiënisten juist voor het meten van pockets gewoontegetrouw al de pocketsonde in de hand hebben en dus de pocketsonde gebruiken om het glazuuroppervlak voorzichtig af te tasten. Hierbij volgen zij de richtlijnen van de ICDAS
1, welke juist het gebruik van de pocketsonde aanraadt tijdens de detectie van beginnende glazuurcariës strikter op dan de tandartsen. …